Levensloop

Voortplanting en geboorte

Beren hebben een ongewone voortplantingscyclus die men "vertraagde inplanting" noemt. Als een berin in juni bevrucht is, draagt het ze losse embryo vijf maanden lang in haar baarmoeder, waarbij het niet groter wordt dan een microscopisch klein groepje cellen. Pas in november, wanneer de berin voldoende vet heeft gekweekt, nestelt het embryo zich in de baarmoederwand en begint het te groeien. De wetenschappelijke verklaring voor dit fenomeen is dat zowel mannetjes als wijfjes het in de herfst te druk hebben met eten om tijd te besteden aan paringsrituelen en voortplanting.

Ergens in januari, midden in de winter, worden er één tot vier jongen geboren, waarbij de berin nauwelijks uit haar winterslaap ontwaakt. Beren zijn de enige zoogdieren in het hele dierenrijk die tijdens de winterslaap hun jongen ter wereld brengen.

De kleine beertjes zijn blind, doof, tandeloos, bijna kaal, volkomen hulpeloos en ongeveer zo groot als een eekhoorn. De moeder likt haar pasgeboren jongen schoon en duwt ze tegen haar tepels. Ze vouwt haar poten om de kleintjes heen om ze van de koude grond te houden en valt weer in slaap.  

Tijdens de maanden die volgen wordt de moederbeer alleen af en toe wakker om een beetje te gaan verliggen, te kijken of de jongen het goed maken en hun uitwerpselen op te eten.

  In het begin doen de jongen niets anders dan eten en slapen. Terwijl ze drinken bij hun moeder maken ze onafgebroken een hard, brommend geluid. Misschien is dat een soort waarschuwing voor de slapende berin dat ze zich niet mag omdraaien en haar kleintjes per ongeluk platdrukken.

Na zes weken zijn de ogen van de jongen open. Na twaalf weken krijgen ze een donzig uiterlijk en beginnen het onstuimige mallootjes te worden. Maar de moeder slaapt nog steeds door. Pas wanneer de lente geleidelijk aanvangt, begint de sluimerende wedergeboorte zich te roeren. De ondergrondse periode loopt en einde.

 

Jonge beren

Als de vroege voorjaarsdagen warmer worden, dringen smeltwater en zonlicht door de nauwe opening van het berenhol. Het mannetjesberen verlaten als eerste de veiligheid van de onderaardse wereld en begeven zich in de open lucht en het gevaar dat daar loert. Het wijfje en haar jongen volgen een maand later. Dit is de gevaarlijkste tijd voor de jonge beertjes. Hongerige wolven liggen op de loer. Agressieve, chagrijnige mannetjesberen vallen aan. Ziekte achtervolgt de jongen. Een groot percentage van alle jonge beren sterft voor ze een half jaar oud zijn.

De jongen volgen hun moeder voorzichtig naar buiten, terwijl hun ogen zich aanpassen aan het licht en hun lijfjes aan de grote wereld die ze ingaan. De eerste paar weken blijven de beren dicht bij hun hol. Aanvankelijk keren alle beren 's avonds terug naar het hol om daar de nacht door te brengen.  

Tijdens die eerste maanden beschermt de berin haar jongen op fanatieke wijze. Voor de jongen bestaat het leven grotendeels uit eten en spelen. De berin zit vaak rechtop, terwijl de jongen zich tegen haar tepels drukken. Soezerig geworden van de romige melk (20 tot 40% vet) nestelen de jongen zich daarna met ronde buiken tegen hun al even slaperige moeder aan en vallen in slaap.

  Als ze wakker zijn, zijn de jongen en hun moeder vaak aan het worstelen en stoeien. De jongen maken koprollen, bijten, gillen en grommen in een komische uiting van affectie en energie.Ze bijten elkaar, ze knabbelen aan hun eigen poten en ze knabbelen aan hun moeder.

Ze proberen van alles uit; klimmen in bomen, rennen over ruw terrein en oefenen besluiptechnieken. Dit is deels speelgedrag en deels een oefening voor later.

Geleidelijk leren de jongen van hun moeder (hun vader is allang verdwenen) de vereiste overlevingstechnieken. Ze leren de geur van de sappige buitenste schors van sparren en dennen herkennen. Ze klimmen in populieren om de katjes en jonge blaadjes van de takken te trekken. Ze leren de lucht af te zoeken naar raven en rondcirkelende arenden - een duidelijk teken dat er ergens aas te vinden is.  

Als het hartje zomer is en de dagen eeuwig lijken te duren, hebben de moeder en haar jongen een vast leefpatroon ontwikkeld. Het lijkt vaak of ze alleen maar spelen, maar dit is eigenlijk een voorbereiding op het onafhankelijke bestaan dat voor ze ligt.

  Over korte tijd zal de berin haar jongen verstoten en wegjagen. Dan zullen ze nog een tijdje deel uitmaken van het gezin en een groepje beren uit de omgeving. De eenjarige jongen brengen hun tweede winter door in een hol vlakbij de moeder, en grizzlyjongen blijven soms zelfs nog een derde winter.

Maar al gauw zullen ze, zoals alle beren, hun eigen weg gaan: naar nieuwe gebieden, nieuwe voedselbronnen en nieuwe partners, terwijl de tijd ze langzaam meevoert naar de volwassenheid en een levenslang zwervend bestaan.

 

De paartijd

De beer brengt een groot deel van zijn leven door als eenzame zwerver; hij kuiert wat rond door zijn leefgebied, blijft meestal uit de buurt van andere beren, trekt over bekende paden, zoekt voedselbronnen en maakt slaapplekjes om dutjes te doen.

Tijdens de paartijd in juni is de beer het meest geneigd zijn eenzame bestaan te onderbreken. Volwassen mannetjes beginnen rond te trekken op zoek naar een bronstig wijfje. Zelfs het wijfje gaat soms op zoek naar een partner.  

Wanneer een mannetje een vleugje van de geur van een berin opvangt, achtergebleven op haar slaapplaats of een plek waar ze heeft geürineerd, volgt hij zijn neus om haar te vinden. De geur brengt hem in een soort roes.

  Maar al algauw heeft elk mannetje uit de omtrek het wijfje gevonden, zodat er een hele optocht van protserige, vechtlustige rivalen ontstaat. Het dominante mannetje zal zijn best doen om andere kandidaten te verjagen. Hevige gevechten, die in ernstige verwondingen kunnen resulteren, komen geregeld voor.

 

Intussen reageert het vrouwtje, dat meestal half zo groot is als de mannetjes, op de plotselinge aandacht door ervandoor te gaan. Ze laat zich echter wel enkele dagen het hof maken door het dominante mannetje. Het voorspel van beren bestaat meestal uit besnuffelingen en speelse gevechten. Dan volgen er herhaalde paringen van een half uur.  

 

  Tijdens deze drie tot vijf dagen lijkt het alsof de beren een gezin stichten. Ze trekken, eten en slapen samen. Maar uiteindelijk verdwijnt het mannetje weer, op zoek naar andere wijfjes. En een wijfje paart soms ook met verscheidene andere mannetjes voor ze haar eenzame leven weer oppakt.

 

De zomertijd

Terwijl de zomer langzaam voorbij gaat, hervatten de beren weer hun eenzame levenspatroon. Soms verzamelen de dieren zich echter in grote groepen, iets wat helemaal niet bij beren lijkt te passen.

Bij watervallen verzamelen zich grizzlyberen om zalm te vangen, ijsberen wachten samen op het dichtvriezen van de zee en er zijn zwarte beren gezien die gezamenlijk bosbessen zaten te eten, zonder enig conflict. Soms vochten de beren wel, om een favoriet plekje, om hun jongen te beschermen of gewoon uit knorrigheid.  

Meestal heerst er een hiërarchie onder naburige beren: de grote dominante mannetjes staan aan de top, dan komen de wijfjes met jongen, dan de overige wijfjes en ten slotte de jongen. Maar behalve tijdens perioden van schaarste of overvloed blijft de beer liever uit de buurt van zijn soortgenoten.

Vroeg in september beginnen de beren flink te eten, waarbij ze 1 tot 2 kg per dag aankomen. In de loop van de volgende twee maanden kan een zwanger wijfje haar gewicht verdubbelen. Het voedsel bestaat voor 90% uit planten. Soms klimmen de beren in bomen en breken takken af om de noten en de vruchten die eraan zitten te verorberen.

  Boven alles eet de beer gigantische hoeveelheden bessen. Hij is dol op allerlei soorten bessen: bosbessen, blauwe bosbessen, zalmbessen, kraaiheidebessen, salalbessen, lijsterbessen en beredruiven. Een spreekwoord zegt dat een beer tussen de bessenstruiken een gelukkig dier is.

 

Een bijzonder plekje in het hart van de bruine beer wordt ingenomen door de zalm. In augustus beginnen de eerste zalmen hun stroomopwaartse trek en in september wemelen de rivieren van de paaiende zalmen. Gedreven door deze overvloed aan voedsel en biologische drang tot eten, zoekt de beer een plekje in de stroming en propt zich vol met de migrerende vissen.  

Als de beer in de herfst zijn buik heeft volgegeten en een enorme omvang heeft gekregen, wordt hij door zijn inwendige fysiologie gedwongen aan de toekomst te denken. Langzamerhand trekt hij de wildernis in, waar hij zijn solitaire onafhankelijke levenswijze hervat. Al gauw zal hij de grond inkruipen voor de winterslaap.

 

Winterslaap

  In oktober als de dagen korter worden en de eerste sneeuwvlokken neerdalen op de dennenbomen, komt er geleidelijk een einde aan het eten van de gulzige beren, alsof hun biologische klok langzamer gaat tikken. De meeste beren zoeken dichtbij een afgelegen droge plek en beginnen daar een hol te graven.

 

De beer kiest eerst een plek onder een esdoorn, een groepje wilgen, een omgevallen ceder of een rotsachtige heuvel en graaft daar een nauwe ingang, vaak minder dan 30 cm in doorsnee, waar hij zich net doorheen kan wringen. Het eivormige hol is zelden meer van 1 m hoog en 2 m lang.  

Vet geworden in de herfst en veilig voor de meeste roofdieren nestelt de beer zich behaaglijk in z'n hol. Terwijl de sneeuw begint te vallen zinkt hij weg in een slaap die vier tot zeven maanden zal duren. Puur wetenschappelijk bekeken is het geen echte winterslaap. Bij een echte winterslaper staat de stofwisseling bijna volledig stil, maar bij de beer worden de lichaamsfuncties enkel vertraagd. Het tempo van zijn stofwisseling daalt met 50%, zijn hartslag met 80% en zijn temperatuur met enkele graden.

De beer leeft tijdens deze winterrust enkel van zijn lichaamsvet, hij verliest een kwart van zijn gewicht en blijft praktisch bewegingloos. Hij drinkt nooit. Hij eet nooit. Hij ontlast zich geen enkele keer. Een enkele keer wordt een berenhol door wolven of bergleeuwen geplunderd. Maar meestal verloopt de lange winterse slaapperiode ongestoord.

 

Vergeet mijn gastenboek niet!